Op 10 september 2023 werd de Abel Herzberglezing gegeven door Frans Timmermans in de Rode Hoed in Amsterdam. Lees het volledige stuk hier.
De Abel Herzberglezing door Frans Timmermans
In de herfst van zijn leven schreef Abel Herzberg een brief aan zijn kleindochter, die, tot zijn starre verbazing, had besloten te gaan trouwen… met haar Frans. Niet zozeer vanwege Frans, die verbazing, maar omdat ze alsnog een boterbriefje ging halen, iets wat grootvader verraste. Ik vond hem nogal ironisch en licht afstandelijk beginnen, totdat ik op een passage stuitte, die mij ten diepste ontroerde. Het gaat over zijn eigen huwelijk:
“Ten eerste, we waren in die hel [en dat is Bergen-Belsen, FT], maar wij waren er niet alleen, wij waren tezamen. En als wij niet al een zekere eenheid hadden gevormd, wij hadden haar daar gevonden. Hechter en inniger. In de ware zin onverbrekelijk. Dat heeft de gezamenlijke honger bewerkt die wij hebben geleden, en de gezamenlijke ellende die wij ondervonden hebben. We hadden geen huis meer, geen eigen plaats in de wereld, geen gezamenlijk bed. De juwelen waarop mijn professor gedoeld had, de kinderen, waren ergens onder gedoken. Wij wisten niet waar. We wisten niet eens of ze nog leefden, dan wel evenals miljoenen anderen waren vermoord. En het duurde en duurde eindeloos. Maar we hadden elkaar. Elke dag, enkele uren per dag. Zij hebben het wonder volbracht. Wij spraken elkaar. Wij zorgden voor elkaar. En als onze woorden maar weinige waren, en onze zorgen maar armelijk konden zijn, zij betroffen meer dan ooit het leven in zijn naakte gedaante. Zonder elkander hadden wij het niet gered.”
En dan begint hij de volgende paragraaf met de zin: “Schrijf dit niet toe aan de liefde.” Terwijl dit een van de mooiste uitingen van liefde is die ik ooit heb gelezen.
Ik wens geen van ons toe, dat onze liefde ooit zo op de proef zal worden gesteld, maar inspirerend is dit wel.
In 2009 werd mij gevraagd de 5 mei-lezing te houden. Over de titel ontstond discussie met de organisatoren, aangezien ik het wilde hebben over identiteit, ook op dat moment een nogal beladen thema. “Vertel me wie ik ben” was mijn voorstel, maar de redactie wilde “Ik vertel je wie ik ben”. Mijn hele punt was juist dat wie je bent niet alleen door jezelf wordt vormgegeven, maar ook door je omgeving.
Ik vroeg Hans van Mierlo om advies. Hij nodigde mij bij hem thuis uit, want hij was op dat moment slecht ter been na een val over een rode loper op het Binnenhof. We spraken uren over de betekenis van de verzuiling en hoe deze uit Nederland was verdwenen, maar nog wel haar sporen had nagelaten. “Het was knus in de zuil, maar ook vreselijk druk…drukkend…verdrukkend,” sprak Hans. De ontzuiling was voor zijn generatie – de generatie van mijn ouders – een bevrijding. Tevens ook een ontvoogding die niet alleen bevrijdend werkte, maar ook onzekerheid bracht. Is de briljant door Fortuyn gekozen uitdrukking ‘verweesde samenleving’ niet de achterkant van de ontvoogding? Het is zoals Joshka Fischer ooit zei over de Berlijnse Muur: we zetten er ons tegen af, maar we konden er ook tegenaan leunen.
In het verzuilde Nederland was pacificatie tussen de zuilen een intrigerend spel van onderhandelingen tussen de leiders van de zuilen. Wie in de zuil zat, bleef zoveel mogelijk in de zuil zitten, contacten met mensen uit andere zuilen waren schaars en gedicteerd door de regels van de leiders. Zo komt het dat het omgaan met verschillen en het oplossen van conflicten die de verschillen per definitie opleveren, niet iets is dat Nederlanders op individuele basis is bijgebracht. Wij zijn nu een halve eeuw bezig met vallen en opstaan de eeuwenlang geprezen Nederlandse tolerantie (‘ik laat jou met rust, als jij mij met rust laat’ of, in hedendaags Nederlands: ‘doe jij je ding, dan die ik mijn ding’) om te vormen van onverschilligheid naar betrokkenheid, van ‘ik zie jou niet en jij ziet mij niet, dan zitten we mekaar niet in de weg’, naar ‘ik zie je en probeer te begrijpen waarom jij anders bent en doe mijn best daar rekening mee te houden, als jij je best doet met mij rekening te houden’. Dat gaat met vallen en opstaan en roept vaak heftige emoties op. Waarbij het natuurlijk in het qua bevolking snel gegroeide Nederland, met een etnische en culturele diversiteit die de verzuiling ver overstijgt, om meer gaat dan pacificatie.
Laat ik dit met een voorbeeld toelichten. Sinterklaas. Een van de eerste foto’s in ons familiealbum is met Sinterklaas in Maastricht in 1962. Ik zit op de schouders van mijn vader en krijg een handje van de goedheiligman. Sinterklaas en Zwarte Piet hebben ieder jaar een belangrijke rol gespeeld in ons leven, ook tijdens de omzwervingen door Europa, ook met de kinderen en inmiddels de kleinkinderen. Ik wist als volwassene dondersgoed dat als je in de VS op de ambassade of in de Nederlandse gemeenschap Sinterklaas vierde, je Zwarte Piet moest weglaten, want de betekenis van blackface kon niemand ontgaan. Waarom heb ik dan zelf nooit de link gelegd met Nederland en wat dit voor de zwarte gemeenschappen in Nederland kon betekenen? Toen de protesten voor het eerst de kop opstaken, duurde het even voor ook bij mij het kwartje viel. Was mijn tolerantie dan niet eerder onverschilligheid? Wat ik ervan heb geleerd is dat voor begrip meer nodig is dan tolerantie, dat het in algemeen belang is dat dominante opvattingen ruimte bieden aan opvattingen van een minderheid, dat hiervoor wel een dialoog nodig is die alle partijen noopt tot het tonen van begrip voor de ander. Dat werkt niet als men zich opsluit in het eigen gelijk en de vingers in de oren stopt als iets wordt gezegd dat onwelgevallig is. Mij storen bewuste, platte beledigingen evenzeer als het neo-puriteinse gedram dat sommige zaken niet meer gezegd of getoond mogen worden. Ik zou niet zijn wie ik ben zonder Monty Python, Koot&Bie, Jiskefet, Robin Williams, Billy Connolly of Ricky Gervais. Niemand spreekt meer tot mijn verbeelding dan deze profane beeldenstormers.
Er moet altijd ruimte zijn om te ridiculiseren, satire te bedrijven. Maar dat doe je van onderen naar boven, niet van boven naar onderen. Anders wordt het pesten.
Grof, zeker, profaan, altijd, vulgair, nooit! Vulgair zijn is geen kunst en ook geen deugd, dat heeft nog nooit een samenleving verder gebracht, geen glazen plafond doen sneuvelen. Maar profane beeldenstormers hebben de vrijheid gediend, ook al zijn ze daar niet altijd meteen voor beloond. Er moet altijd ruimte zijn om te ridiculiseren, satire te bedrijven. Maar dat doe je van onderen naar boven, niet van boven naar onderen. Anders wordt het pesten.
Er is een foto van mijn vader in mijnwerkersoveral met een helm op zijn hoofd. Dat was zijn eerste – en laatste dag op de ondergrondse vakschool. Hij was net zestien, had na de lagere school hier en daar wat gewerkt en zou in de voetsporen van zijn vader treden als mijnwerker. Op de eerste dag ging hij met zijn klas op bezoek onder in de mijn en kreeg een aanval van claustrofobie. Hij zou nooit koempel worden. Hij meldde zich aan bij de marine en kwam na een aantal omzwervingen bij de marechaussee terecht en uiteindelijk als beveiliger op de ambassade in Parijs. Mijn moeder was typiste op de textielfabriek in Heerlen toen zij – tussen marine en marechaussee in – mijn vader ontmoette. Zij zou de opvoeding van haar twee jongens grotendeels alleen voor haar rekening nemen en alles, alles wat zij deed, iedere keuze die zij maakte stond in het teken van ons een goede start in het leven geven. Zij is in haar opzet geslaagd, wij maakten de middelbare school af, ik ging studeren en mijn broer werd beroepsmilitair.
Mijn geldingsdrang, zowel de goede als de minder goede kanten ervan, vindt hier haar oorsprong. Mijn grootvader, Cor Heijnis, die meer talent in zijn pink had dan ik in mijn hele lijf, maar op z’n twaalfde van school moest om te gaan werken. Hij wilde dat ik liet zien dat zijn strijd voor emancipatie zou lukken en tot op de dag van vandaag doe ik mijn best om hem dat te laten zien, al is hij al 35 jaar dood.
Zijn dit niet de voorouders waar we trots op kunnen zijn en die ons permanent kunnen inspireren om zelf straks door onze kleinkinderen met waardering te worden genoemd en herdacht?
Ieder mens heeft de behoefte zich ergens thuis te voelen. Onze plaatsbepaling zal meestal geografisch zijn, maar zal altijd cultureel zijn. We hebben een moedertaal, een familiegeschiedenis, een opvoeding. Kortom, een thuis. De vraag die Abel Herzberg regelmatig oproept is, in mijn woorden, of je thuis bepaalt wat je doet, of dat wat je doet bepaalt wat je thuis is. Dit vraagt om een toelichting. Voor de ontwikkeling van je normen en waarden is ‘thuis’ van groot belang. Maar dat ‘thuis’ kan je nooit ontslaan van de persoonlijke, individuele verplichting om die voor mensen fundamentele vraag te stellen: is mijn handelen ‘goed’ of ‘slecht’? Is het ik doe dit omdat ik dit ben? Of is het ik ben dit omdat ik dit doe? De kern van de Verlichting zit precies daar. Gaan van het eerste naar het tweede. En iedere reactionaire beweging sindsdien zoekt de tegenovergestelde beweging: je handelen wordt gedefinieerd door je identiteit, ipv dat je identiteit wordt gevormd door je handelen.
Laat ik dit proberen toe te lichten aan de hand van de gemeenschap waar Herzberg toe behoorde en die triest genoeg vandaag weer met een toeneming van het antisemitisme wordt geconfronteerd. Het is een kleine Europese gemeenschap die voor niemand een bedreiging is en die niemand wil bekeren. Joden vormen een essentieel en onmisbaar onderdeel van de Europese samenleving. Als die gemeenschap zich niet meer veilig voelt binnen Europa is er iets mis met de essentie van Europa.
Antisemitisme is uiteindelijk een eeuwenoud uitsluitingsproces waarbij mensen hun volwaardige deelname aan de samenleving wordt ontzegd op basis van wie zij zijn. Dus zij worden niet beoordeeld op basis van wat ze doen, maar op basis van wie ze zijn. Dat is de zuiverste definitie van discriminatie die ik ken. Mensen zo beoordelen betekent dat je ze een deel van hun menselijkheid afpakt. Een proces dat het makkelijkste verloopt als de ‘ander’ als een existentiële bedreiging wordt neergezet.
Het is dan alsof je met een dunschiller beetje bij beetje de menselijkheid afpelt van die ‘ander’ en uiteindelijk geen mens maar alleen nog een bedreiging ziet. Ondertussen heb je niet in de gaten dat bij iedere laag menselijkheid die je met die dunschiller bij de ‘ander’ weghaalt, je bezig bent ook bij je eigen menselijkheid stukken eraf te schaven.
En dan komt de val van diezelfde oude logica weer: “Het is zij of wij”, “Jews will not replace us”. Noem alle andere uitingsvormen van die zogenaamde identitaire beweging maar op. Het is een struggle for life, een strijd om het overleven, en de ‘ander’ krijgt drie keuzes: assimileren, dus mag de ‘ander’ niet meer zijn; opkrassen of verwijderd worden. Wie is dan eigenlijk zijn menselijkheid kwijt, de ‘ander’ of wij? Daarom is het zo belangrijk dat identiteit wordt gekoesterd en bevorderd en tegelijkertijd individuele vrijheden worden beschermd en de keuze van mensen wordt
De gemeenschap staat tegenover egoïsme, niet tegenover het individu.
gerespecteerd om hun leven in te richten naar eigen, individuele inzichten, binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Het is in de huidige samenleving van het grootste belang dat gemeenschapsdenken opnieuw wordt ingevuld en versterkt, maar wij moeten er voor waken dat daarmee niet een ‘gesloten’ gemeenschap ontstaat en vooral dat de vele verworvenheden op het vlak van individuele vrijheden worden gekoesterd en verder worden uitgebouwd. De gemeenschap staat tegenover egoïsme, niet tegenover het individu. Zoals Abel Herzberg zei bij de aanvaarding van de PC Hooftprijs: “Het is waar: je kunt haat niet onderdrukken, maar je kunt hem tenminste de alleenheerschappij betwisten.”
Er zijn in het Nederlandse taalgebied in het afgelopen jaar twee grote romans verschenen die uitvoerig – zeer uitvoerig – ook het thema bespelen van de individuele vrijheid binnen en tussen gemeenschappen met grote collectieve dwang. Zowel in De Draaischijf van Tom Lanoye als in Alkibiades van Ilja Leonard Pfeiffer staat een hoofdpersoon centraal die, moreel gezien, niet in een hokje te plaatsen is. Het zijn beide romans waarin waarheid en ‘Dichtung’ elkaar voortdurend raken en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat beide schrijvers het via zoveel mogelijk historische feiten opnemen voor Dichtung als ultieme vorm van waarheid over het menselijk tekort. Iedere historische roman gaat uiteindelijk meer over de tijd waarin deze is geschreven dan over de tijd die wordt beschreven.
De hoofdpersonen, Alex Desmedt en Alkibiades zijn volstrekt onvergelijkbare grootheden, maar delen een ruim assortiment aan menselijke tekorten en nodigen de lezer uit deze te wegen om zich zo een oordeel te kunnen vormen over wat ‘goed’ en ‘fout’ is. Uiteindelijk gaan beide romans over werelden die op hun grondvesten schudden en op het punt staan te verdwijnen en de vraag of allesverzengende ambitie moreel handelen nog wel mogelijk maakt. Omgekeerd, zeker bij Alkibiades, ook de vraag of politiek handelen, moreel of niet, zonder ambitie wel mogelijk is.
Het zal u niet verbazen dat ik dit een boeiende vraag vind, een vraag die je ook kan stellen bij het leven en werk van Abel Herzberg. Noem mij een politicus zonder geldingsdrang en ik zal u wijzen op een goed acteur. Zonder geldingsdrang valt er niks te bereiken in tijden van fundamentele
Deze tijd vraagt om om kathedralenbouwers die het geduld op kunnen brengen om een plan voor decennia te maken.
maatschappelijke veranderingen. Om het in een beeld van mijn voormalige zuil te schetsen: er zijn twee soorten pastoors: zij die op de winkel passen en zondags hun preken afsteken en zij die worden aangesteld om nieuwe kerken en kathedralen te bouwen. Deze tijd vraagt om bouwpastoren, sterker nog: om kathedralenbouwers die het geduld op kunnen brengen om een plan voor decennia te maken, die de moed opbrengen daarvoor te werven en die de kracht hebben de fundamenten daarvoor te leggen. Daarvoor is vertrouwen nodig. In de eerste plaats het zelfvertrouwen dat we ertoe in staat zijn. In de tweede plaats het vertrouwen in elkaar dat we bereid zijn uit weloverwogen eigenbelang en in solidariteit met anderen het lange termijn gezamenlijke belang voorrang te geven op het korte termijn eigenbelang. In de derde plaats het vertrouwen in een overheid die omgevormd wordt zodat het vertrouwen in de burger weer voorrang krijgt, als voorwaarde voor herstel van vertrouwen van diezelfde burger in de overheid. Niets van dit alles kan binnen een paar jaar definitief worden geregeld, maar we kunnen wel in een kabinetsperiode de fundamenten leggen voor een andere, betere, duurzame relatie tussen elkaar en met de overheid.
Wat is daarvoor nodig? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in deze tijd met haar kluwen aan crises wij straks een land en een wereld aan volgende generaties kunnen overdragen die de belofte van vooruitgang en emancipatie nog steeds waarmaakt? Het begint met de naakte feiten in al hun omvang onder ogen te zien. De klimaatcrisis moet door de mensheid onder controle worden gebracht, een wereldwijde ecocide moet worden voorkomen, de exponentiële technologische ontwikkelingen moeten ten dienste komen staan van de mensheid als geheel, zowel binnen als tussen samenlevingen. Iedere eerdere sprong in de technologische ontwikkeling van de mensheid – en misschien is deze sprong wel de grootste ooit – heeft geleid tot grote verschillen en grote spanningen binnen en tussen samenlevingen. Met revoluties, oorlogen, eindeloze miserie voor talloze mensen tot gevolg. Telkens weer. De mensheid heeft nu de unieke kans relatief vroeg in het proces te sturen, overheden in posities te brengen excessen te voorkomen, iedereen onderdeel van de vooruitgang te laten zijn en de onvermijdelijke internationale spanningen binnen de perken te houden. In democratische rechtsstaten kan dit alleen als er voldoende vertrouwen is onder de bevolking dat overheden, in de ruimste zin van de uitdrukking, handelen in het algemeen belang.
Ondertussen lijkt het schip van staat steeds meer op een uitgewoonde woonboot. Het drijft nog wel en steekt op het eerste gezicht nog altijd gunstig af bij vele andere schepen aan de Europese kade. Maar vanbinnen is het uitgewoond en dringend toe aan een structurele opknapbeurt zodat het ook de stormen die op ons afkomen goed kan doorstaan en door de Nederlanders weer meer vertrouwd wordt als een plek waar je terecht kan, mocht je beschutting, hulp of advies nodig hebben. Laten we bijvoorbeeld van volkshuisvesting weer een publieke taak maken. Samen ervoor zorgen dat de sociale woningbouw versneld meegaat in de energietransitie. De corporaties in stelling brengen om dit versneld te doen, met steun van het rijk, onder meer met middelen uit het
Beter geïsoleerde woningen, met zonnepanelen en warmtepompen zullen de energierekening van de bewoners fors doen dalen.
emissiehandelssysteem. Beter geïsoleerde woningen, met zonnepanelen en warmtepompen zullen de energierekening van de bewoners fors doen dalen. Zo vergroot je het besteedbare inkomen van mensen met een smalle beurs, je schept banen in de bouw en de techniek en je vermindert drastisch de uitstoot. Dat kan snel, dat kan nu, dat kan het vertrouwen van mensen snel laten groeien dat klimaatbeleid rechtvaardig is.
Over vertrouwen gesproken. De jacht op mensen die vermeend misbruik maken van sociale voorzieningen heeft vele onschuldige slachtoffers gemaakt, en dat niet alleen in overdrachtelijke zin. Het is een schandvlek op het schip der staat die iedereen raakt die in kabinet of kamer voor de vormgeving en uitvoering van de sociale zekerheid en de toeslagen verantwoordelijkheid heeft gedragen. Evengoed is er nu een collectieve verantwoordelijkheid om dit onrecht te herstellen en herhaling te voorkomen. Er zijn inmiddels genoeg voorbeelden van verstandige wethouders die vertrouwen boven wantrouwen hebben gesteld en daarvoor niet zijn bestraft met een merkbare stijging van fraude of misbruik. In Utrecht is de maand wachttijd voor jongeren die een uitkering aanvragen afgeschaft. Zo wordt voorkomen dat jongeren afglijden in criminaliteit of onnodig op straat komen te staan. In Amsterdam en Tilburg krijgen mensen in de bijstand soms een extra financieel steuntje in de rug, naar eigen inzicht te besteden. Het kan soms net het verschil zijn tussen hoop en wanhoop – al moet natuurlijk de bijstand gewoon omhoog. In Apeldoorn worden aanvragers gewoon vertrouwd en als iets in de aanvraag onduidelijk is ingevuld krijgen ze hulp en geen sanctie. Het kan dus wel. En zo moet het schip van staat werken aan vertrouwen, stap voor stap.
Vertrouwen moet het uitgangspunt zijn in sociale wetgeving. Laten we regels schrappen die uitgaan van wantrouwen, zoals de samenwoon-boetes of de korting op de bijstand als bijvoorbeeld kinderen een cadeautje krijgen. Beschamend toch? Geef uitvoerders de ruimte om de menselijke maat toe te passen en ook het recht sancties niet op te leggen.
In tijden van grote veranderingen, met veel uitdagingen en zelfs bedreigingen, is het belangrijk dat politici de moed en de integriteit opbrengen om mensen te vertellen wat ze moeten horen, ook al is het niet wat ze willen horen of liever niet mee geconfronteerd willen worden. Het is al vaak gezegd, ook door mij: als je niet weet hoe je het einde van de maand moet halen, is het einde van de wereld niet meteen je eerste zorg. Bekt lekker, weet ik, maar daarmee is het niet altijd waar. Er zijn genoeg mensen die de eindjes niet aan elkaar kunnen knopen en zich toch grote zorgen maken over de toekomst van hun kinderen en kleinkinderen als de klimaatcrisis niet wordt aangepakt. Brecht had natuurlijk een punt met “erst kommt das Fressen, dann die Moral”. Maar onderschat de mensen niet die weinig Fressen met heel veel Moral weten te verzoenen. En ook niet de mensen die meer te Fressen hebben dan ze ooit opkunnen, maar niet willen worden lastig gevallen met Moral, omdat hun comfort zone te comfortabel is.
Het zit in ieder mens: de wens het goede te doen en het beste uit jezelf te halen. Maar evengoed de behoefte je af en toe te laten gaan, die Sau rauslassen, noemen de Duitsers dat, je mindere “ik” de ruimte geven. Niks mis mee, zelfs nodig, zolang we die mindere ik niet gaan exalteren of als een deugd gaan zien. De Sau moet op tijd weer in haar hok, willen we als mens en als samenleving niet alleen elkaar de ruimte geven en met respect behandelen, maar ook het geloof in een beter land, een betere samenleving behouden. Of moet ik zeggen: herontdekken.
Zou het kunnen dat het chagrijn in de Nederlandse samenleving, de korte lontjes, de verbale agressie, de fysieke agressie tegen hulpverleners (onlangs weer zo schrijnend in beeld gebracht door Frans Bromet), de scheldpartijen van verongelijkte ouders tegen leraren op school of langs de lijn van het sportveld en ja, de totaal vervaagde normen in de onderlinge omgang van politici, verband houden met weggespoeld zelfvertrouwen? Het vertrouwen dat uiteindelijk ons betere ik altijd de overhand krijgt en ons in staat stelt er samen een beter land van te maken? En toch is ons betere ik overal en altijd hard aan het werk. Dagelijks zie je er voorbeelden van, zoveel mensen die zich belangeloos inzetten voor een ander, zoals de jonge mensen op een mbo in Almere die ik deze week sprak en die kiezen voor een baan in de zorg, hoe zwaar dat ook is, omdat ze iets voor een ander willen doen en de waardering van die ander koesteren als de hoogste beloning. En ja, ook zij hebben zorgen over de te grote belasting en te weinig collega’s, maar hier is geen chagrijn, geen cynisme, geen agressie. Hier heerst het betere ik.
Zoals Abel Herzberg ook steeds betoogde: het gaat om de keuze die je maakt. Individueel en als samenleving. Met erkenning van het menselijk tekort ernaar streven dit zoveel mogelijke te overstijgen. Is dat niet de kern van beschaving, de basis van vooruitgangsgeloof? Als we ons betere ik weer meer ruimte geven, zal dit ons zelfvertrouwen goed doen en zal ons onderlinge vertrouwen groeien. Dit zie ik als een essentiële voorwaarde om samen de kansen te grijpen die deze tijd ons biedt en de bedreigingen af te wenden die zo duidelijk op ons afkomen.
Als Nederland twintig jaar geleden was begonnen met de overgang naar een duurzamere landbouw, zouden de uitdagingen veel makkelijker te hanteren zijn geweest en veel van de problemen van vandaag allang zijn opgelost. Boeren hadden zich dan stap voor stap kunnen aanpassen. Banken hadden een andere keuze gemaakt in hun relatie met de boeren, veevoederbedrijven hadden hun business modellen kunnen aanpassen. Na alle dralen, vooruitschuiven, vluchten in schijnoplossingen, zijn de problemen nu zo groot geworden dat ingrijpen onontkoombaar wordt, als we tenminste willen dat de Nederlandse natuur zich kan herstellen, dat we weer volop kunnen bouwen en dat boeren het duurzame pad opgaan. Alles is duurder, moeilijker en pijnlijker geworden door het eindeloos vooruitschuiven. Houd dat in het achterhoofd bij de discussie over de noodzakelijke aanpassingen om de klimaatcrisis beheersbaar te maken. Hoe langer je wacht, hoe moeilijker en duurder het wordt. Ja, in de politiek hebben de problemen van vandaag altijd de neiging die van morgen en zeker die van overmorgen naar de
De problemen van vandaag worden vele malen groter als ze niet samen met de problemen van morgen en overmorgen worden aangepakt.
achtergrond te duwen. Alleen: de problemen van vandaag worden vele malen groter als ze niet samen met de problemen van morgen en overmorgen worden aangepakt. Vandaag zijn die problemen nog beheersbaar en oplosbaar, niemand kan je de garantie geven dat het morgen nog zo is. Daarom is het zo belangrijk een plan te hebben hoe we ruim voor 2050 klimaatneutraal kunnen zijn, met andere woorden kunnen groeien en leven in vrede en welvaart binnen de grenzen die de planeet aan de mensheid stelt. Problemen vooruitschuiven is problemen vergroten. Problemen vergroten pakt altijd slechter uit voor wie minder sterk staat. En vervolgens wordt de precaire situatie van wie er slechter voorstaat gebruikt als excuus om de problemen weer voor ons uit te schuiven. Zo is de vicieuze cirkel rond. We verdrinken haast in de krokodillentranen van mensen die zich nog nooit om de minderbedeelden hebben bekommerd en nu om het hardst om vertraging van klimaatbeleid roepen met verwijzing naar de precaire positie van mensen met een smalle beurs. De fossiele industrie, de aandeelhouders, het grootkapitaal: dat zijn de belangen die men dient met uitstel. Dat zijn de belangen die een goed heenkomen denken te kunnen zoeken als het misgaat. Dat zijn de kortebaanschaatsers die geen seconde aarzelen het algemeen belang op te offeren aan de beurskoers van morgen. En zo graven ze hun eigen graf – of dat van hun kinderen en kleinkinderen, naast dat van de rest van de mensheid. Terwijl het niet nodig is, terwijl er een weg uit te stippelen is die ons allen, inclusief de aandeelhouders, uiteindelijk op een duurzaam economisch fundament zet. Het kan, het gebeurt, alleen het moet sneller, inclusiever en democratischer vormgegeven. De overgrote meerderheid van ondernemers wil het juiste doen, wil de juiste kant op. Steeds meer hebben daarvoor een pad uitgezet, vele, zeker in het mkb zijn nog zoekende en zouden moeten kunnen rekenen op steun en duidelijkheid van de overheid. Maar allemaal moeten we ons bevrijden van de gevaarlijke illusie dat het allemaal wel kan wachten en de nog gevaarlijkere illusie dat het toch geen zin heeft. Het kan, wij kunnen het, sterker nog we kunnen het goede voorbeeld geven. Kosten gaan altijd voor de baat uit, maar als de baat uitblijft, zijn de kosten niet te dragen en zadelen we onze kinderen en kleinkinderen niet alleen met een onbeheersbare klimaatcrisis op, maar ook met ondraagbare schulden.
Uit de geschiedenis weten we dat er, laat ik het even schematisch weergeven, drie manieren zijn waarop samenlevingen omgaan met snelle en radicale veranderingen. Sommige samenlevingen worden er door overspoeld en desintegreren, andere samenlevingen sluiten de luiken, keren zich naar binnen en worden terzijde geschoven door de derde groep van samenlevingen die zich aan de veranderingen weten aan te passen, de nieuwe dingen laten versmelten met wat er al was, de bedreigingen stap voor stap afwendend en de kansen steeds beter benuttend. In mijn analyse bevinden de Europese naties zich op het snijvlak van de tweede en derde groep en is het onze heilige taak ervoor te zorgen dat we zonder reserve tot de derde groep gaan behoren.
Omdat ik ervan overtuigd ben dat voor iedere door de samenleving breed gedragen verandering het brede midden in de samenleving nodig is, hoop ik vurig op een conservatisme dat het midden niet verlaat, dat de luiken niet sluit, dat diversiteit en modernisering als kansen ziet, ook voor de eigen politieke toekomst. Maar laat ik op dit punt ook onze eigen bewegingen aanspreken. Als je aanstuurt op dialoog, zoals wij graag doen, moet je niet alleen de wil hebben te overtuigen, maar ook de bereidheid overtuigd te worden. De basis voor iedere politieke dialoog is dat je de feiten erkent en de wetenschap (in al haar diversiteit) leidend laat zijn bij het inkleuren van die feiten. De rest is tempo en maatvoering, zou ik denken. Herverdeling is een noodzakelijk gegeven bij iedere politieke keuze die gemaakt moet worden. Over de richting en de mate van herverdeling zullen compromissen gesloten moeten worden.
Max van der Stoel, mijn politieke vader, was een man uit een andere tijd. Zoon van een huisarts en een tuinders dochter, had hij de opvoeding genoten die bij zijn generatie en zijn sociale milieu hoorde. In alles en onder alle omstandigheden beschaafd, zeer terughoudend met het tonen van emoties, het persoonlijke bewaren voor intimi, van nature dienstbaar aan de samenleving. Kortom, totaal ongeschikt als politicus – naar de normen van vandaag.
Door zijn achtergrond en persoonlijkheid leek hij afstandelijk, maar dat was hij niet. Hij observeerde iedereen heel nauwkeurig en kon mensen met een woord of een gebaar zo typeren dat je er de slappe lach van kreeg. Deze man, die de omgang met journalisten altijd heel moeilijk is blijven vinden, was een bewonderaar van Kees Lunshof. “Wie links wil handelen, moet weten hoe rechts denkt en hoe rechts denkt weet niemand beter dan Kees Lunshof.”
Ruim 20 jaar jonger dan Max, kwam Lunshof wel uit hetzelfde milieu, met dezelfde liberale (als in vrijdenkende) inslag. Politiek namen zij een andere afslag, maar sociaal bleven ze dezelfde referentiekaders houden. Ze kwamen uit de verzuiling, maar kozen hun zuil zelf, dus waren daarmee ook onderdeel van het einde van de verzuiling en getuige van het ontstaan van de open samenleving, waar zij beide de allergrootste waarde aan hechtten.
Zij streden de strijd voor een open samenleving met verschillende instrumenten, op verschillende plaatsen en met verschillende doelen, maar vrijheid stond daarbij voor beide centraal en zij deelden de mening dat voor die vrijheid een open samenleving onontbeerlijk is.
“Van polderen en polariseren”, het is niet toevallig dat Lunshof zijn boek zo noemde. Politiek bedrijven en besturen in een open samenleving vraagt om de nobele kunst van het scherp markeren van verschillen om vervolgens naar raakvlakken te zoeken die oplossingen mogelijk maken die de samenleving als geheel vooruit brengen.
Zoals Hans van Mierlo zei over de verzuiling: “het was hartstikke druk in die zuil. Druk en verdrukkend, maar ook knus en vertrouwd”.
De redenering omdraaiend zou je kunnen zeggen dat de open samenleving minder druk en niet verdrukkend is, maar ook minder knus en vaak niet vertrouwd. Ook onze vrijheid heeft een prijs. Er wordt nu weleens beweerd dat die prijs te hoog is en ten koste gaat van onze gemeenschapszin.
Autocraten en zij die ernaar streven het te worden bieden altijd dezelfde faustiaanse deal aan: “geef me je vrijheid en ik geef je er veiligheid en geborgenheid voor terug” of: “de prijs voor onze vrijheid is de onvrijheid van de ander, van de minderheid, van de buitenstaander – want die is verantwoordelijk voor alles wat er mis gaat”. Te vaak is het ze gelukt mensen hiervoor te strikken. Eenmaal gestrikt, worden ze steeds strakker in een keurslijf van onvrijheid gedwongen, als een soort autocratisch klikfonds. Het begint met vrije en eerlijke verkiezingen, de volgende ronde zijn ze misschien nog wel vrij, maar niet meer eerlijk, de ronde daarna zijn de kaarten al geschud voordat de mensen naar de stembus gaan. Ondertussen wordt er geen probleem opgelost, dus moeten de zondebokken steeds grotere misdaden worden toegedicht.
Door de snelheid waarmee alles om ons heen verandert, overheerst vaak het gevoel dat we de controle over onze lotsbestemming kwijt zijn. En het lijkt wel of die snelheid toeneemt, niet lineair, maar exponentieel. Ga maar na: sinds 2008 gaan we van crisis naar crisis, de een nog groter, bedreigender en ongrijpbaarder dan de andere. Ook omdat de verhoudingen in de wereld
Wie nu verantwoordelijkheid draagt en niet alles op alles zet om doortastend te handelen, verspeelt de toekomst.
razendsnel veranderen, een pandemie heeft de wereld twee jaar in haar greep gehouden en als klap op de vuurpijl woedt er op het Europese continent een oorlog.
Het is duidelijk: wie nu verantwoordelijkheid draagt en niet alles op alles zet om doortastend te handelen, verspeelt de toekomst. Want, zoals David van Reybrouck zo prachtig verwoordde in zijn Huizingalezing: op dit moment koloniseren we de toekomst. We putten de planeet uit, met het grote risico dat er voor onze kinderen alleen een leeggeplunderde wereld rest. Wie nu niet een even wenkend als tastbaar perspectief kan bieden, zet veel op het spel, waaronder ook de open samenleving waar onze ouders zo voor gestreden hebben. Maar zonder perspectief waar brede lagen van de samenleving in kunnen geloven en op kunnen vertrouwen, zal ook de meest evidente crisis onaangeroerd blijven.
Bij de voorbereiding voor deze lezing las ik een essay dat Maxim Februari precies twee jaar geleden publiceerde in De Groene over Amor fati van Abel Herzberg. Als gevangene in Bergen Belsen observeerde Herzberg de blonde kapo Irmy, die vertederd kon worden door de baby van een medegevangene, tussen het knuppelen van andere gevangenen door. Ontroerd zegt Irmy: ‘Als jullie allemaal vergast of doodgeschoten worden, red ik deze kleine.’ Herzberg schrijft droog: ‘Dat was bedoeld als troost en oprecht gemeend.’
Februari schrijft daarover: “De casus van Irmy interesseert Abel Herzberg in hoge mate. Hij bestudeert haar met de nieuwsgierigheid van de onderzoeker die ‘zelfs als hij tegen de grond geslagen wordt, de belangstelling niet verliest voor zijn tegenstander’. Uit overlevingsdrang, om straks terug te kunnen slaan. Maar vooral uit moreel zelfbehoud. Herzberg streeft niet naar begrip van de situatie uit mildheid of om de tegenstander later te kunnen verdedigen: hij wil doordringen in de gebeurtenissen in de kampen ‘ter wille van ons zelf en onze zuiverheid’. Gewetenloosheid is besmettelijk. Hoe wapen je je ertegen? Hoe voorkom je je eigen morele faillissement?”
Vandaag is dat een hoogst actuele vraag. Hoe besmettelijk gewetenloosheid is, laat het huidige Rusland zien. Poetin sleurt zijn hele samenleving mee in de krochten van de hel en tot aan zijn uiteindelijke ontmaskering zal hij zijn landgenoten blijven besmetten met zijn gewetenloosheid. Irmy was voor de oorlog ongetwijfeld een goedbedoelende vrouw, een liefhebbende dochter en aardige buurvrouw, maar liet zich meesleuren in een ideologie die de ontmenselijking van medemensen centraal had staan. Maar misschien was het nog veel platter: als ze om te overleven andere gevangenen moest doodknuppelen, dan moest dat maar.
Als ik Herzberg goed heb begrepen, dan is zijn impliciete stelling dat geen van ons immuun is voor de besmetting met het Kwaad, waarvan gewetenloosheid een belangrijk bestanddeel vormt. Louis Paul Boon vond dat je mensen een geweten moest schoppen, Herzberg laat zien dat we allemaal een geweten hebben, maar dat het niet onkwetsbaar is. Immuun voor het kwaad kunnen we niet worden, we kunnen wel leren het eerder te herkennen als het zich aandient, want het komt altijd op kousenvoeten, nooit op klompen. Hoe meer we ons bewust zijn van het menselijk tekort in ons allen, hoe beter we in staat zijn onze beste kanten in hun kracht te zetten en onze tekorten onder de duim te houden. Ik hoop dat ik Abel Herzberg recht heb gedaan met deze interpretatie van zijn indrukwekkende gedachtengoed.
Ik dank u voor uw aandacht en uw geduld.